Zorgbonus: mag je als zorginstelling onderscheid maken tussen vaste werknemers en uitzendkrachten?
27 oktober 2022
Ja. En nee.
In een kwestie waarover de kantonrechter Zeeland-West-Brabant moest oordelen speelde dit. Een zorginstelling heeft in 2020 en in 2021 zorgbonussen aangevraagd voor personeel dat gedurende die periode bij haar in loondienst was. Voor uitzendkrachten – en andere derden – zijn de zorgbonussen niet aangevraagd. Kort gezegd omdat het een grote administratieve last zou zijn om de zorgbonus ook voor externe zorgmedewerkers aan te vragen.
Een van de externe zorgmedewerkers is het daar niet mee eens. Zij stelt zich op het standpunt dat de zorginstelling hiermee onterecht een onderscheid tussen het eigen personeel en de externe zorgmedewerkers heeft gemaakt. En daarmee onder andere het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, maar ook onrechtmatig heeft gehandeld en nog wat gronden. Zij meende dat een dergelijk onderscheid niet mag worden gemaakt en claimt een schadevergoeding.
De kantonrechter overweegt dat de zorgbonussen 2020 een blijk van waardering zijn geweest voor uitzonderlijke prestaties die, zeker in het begin van de uitbraak van corona, zijn geleverd. Hiervoor is een subsidieregeling in het leven geroepen. Op grond van deze subsidieregeling konden zorgaanbieders een bonus aanvragen voor zorgprofessionals die voldeden aan de voorwaarden uit eerst de Handreiking 2020 en later de Handreiking 2021. Dat kon voor zowel zorgprofessionals die op basis van een (arbeids)overeenkomst als werknemer werkzaam waren, als voor derden, zoals een zelfstandige of een uitzendkracht. Kortom; het zou voor beiden kunnen.
Het staat tussen partijen en voor de kantonrechter vast dat de externe zorgmedewerker zowel in 2020 als in 2021 dezelfde (uitzonderlijke) prestatie heeft geleverd als de zorgprofessionals die in dienst waren. In zoverre zou zij aanspraak kunnen maken op uitkering van de zorgbonussen 2020 en 2021 (uitzonderinggronden waren niet op haar van toepassing). Uit de beide Handreikingen (2020 en 2021) volgt dat er geen sprake is van een verplichting tot toekenning van de zorgbonus als aan de voorwaarden wordt voldaan. Er is dus geen sprake van een opeisbaar recht op de bonus, indien aan de voorwaarden uit de bonusregeling werd voldaan. Maar, zo overweegt de kantonrechter, deze aan de zorgaanbieders gegeven bevoegdheid om te bepalen voor wie wel en voor wie niet een zorgbonus zou worden aangevraagd is niet onbegrensd. Per situatie moet worden bekeken waar die grens ligt.
De vraag in dit geval is of op basis van objectieve rechtvaardigingsgronden mocht worden besloten om voor uitzendkrachten de zorgbonussen niet aan te vragen, maar voor werknemers in loondienst wel.
Het antwoord is ‘ja’ voor 2020. Er was toen sprake van een immense werkdruk en voldoende duidelijk is dat het aanvragen van de zorgbonussen voor uitzendkrachten gepaard zou gaan met een buitenproportioneel grote administratieve inspanning. Ook was de aanvraagtermijn kort en is in een overleg met (bijna) alle zorginstellingen in de regio besloten om de zorgbonus niet voor externe zorgprofessionals aan te vragen. Gelet op deze uitzonderlijke omstandigheden was een onderscheid tussen de vaste werknemers en de uitzendkrachten gerechtvaardigd.
Dat geldt echter niet voor 2021. Ruim 9 maanden later heeft de zorginstelling genoeg kansen gehad om zich voor te bereiden op de aanvraag van de zorgbonus 2021 voor (ook) uitzendkrachten. Van een objectieve rechtvaardigingsgrond is dan geen sprake meer. Er is daardoor – wellicht onbedoeld – een niet te rechtvaardigen onderscheid gemaakt tussen werknemers en uitzendkrachten. De schade die de externe zorgmedewerker heeft geleden moet daarom worden vergoed. De vordering wordt tot een bedrag van € 384,71 netto toegekend.
Gepubliceerd op LinkedIn, 27 oktober 2022