Toepassing van het luizengaatje: 1/4 transitievergoeding
15 september 2020
De hoofdregel dat een werkgever die een werknemer ontslaat op grond van de wet een transitievergoeding moet betalen, is inmiddels wel bekend. Maar, hierop bestaat wel een uitzondering: wanneer de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, dan heeft hij/zij op grond van art. 7:673 lid 7 sub c BW geen recht op een transitievergoeding. Op deze uitzondering bestaat echter óók weer een uitzondering die het ‘luizengaatje’ wordt genoemd.
Het komt erop neer dat wanneer het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, de rechter op grond van artikel 7:673 lid 8 BW alsnog een hele of gedeeltelijke transitievergoeding kan toekennen. Een beroep op dit zogenoemde ‘luizengaatje’ wordt niet vaak gehonoreerd. Bij het ontslag van een handhaver van de gemeente Amsterdam paste de rechter deze zomer echter wel het luizengaatje toe.
Wat was de situatie? De handhaver was al vanaf 1993 in dienst, maar had zich de afgelopen periode meerdere keren schuldig gemaakt aan allerlei integriteitsschendingen. Ondanks hele duidelijke regels en waarschuwingen stapelden de incidenten zich op. Voor de gemeente Amsterdam als werkgever was de maat vol en daarom werd een ontbindingsverzoek ingediend wegens (primair) ernstig verwijtbaar handelen.
De kantonrechter in Amsterdam mocht zich over dit ontbindingsverzoek buigen. Immers door de WNRA (Wet Normalisering Rechtspositie Ambtenaren) is de aanstelling van deze ambtenaar per 1 januari 2020 omgezet in een civiele arbeidsovereenkomst. Wel is de handhaver nog steeds ambtenaar als bedoeld in de Ambtenarenwet 2017, waarvoor in verschillende protocollen regels zijn gegeven omtrent integriteit. Dit met als doel om corruptie en belangenverstrengeling tegen te gaan, zoals het gebruik van kennis en invloed om eigen belangen te dienen. Het is een ambtenaar bijvoorbeeld niet toegestaan om zonder toestemming van de (overheids-)werkgever giften, vergoedingen, beloningen en beloften van een derde aan te nemen of hierom te vragen, indien hij als ambtenaar met deze derde betrekkingen onderhoudt. Ook mogen als privépersoon geen uitlatingen worden gedaan die het eigen functioneren als ambtenaar of het functioneren van de gemeente of het stadsdeel kunnen schaden.
De kantonrechter was het met de werkgever eens dat de handhaver zich veel te weinig had aangetrokken van deze regels. De kantonrechter oordeelde dat bij de handhaver duidelijk sprake is (geweest) van vergaande en onaanvaardbare normvervaging bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. De handhaver is tijdens werktijd afwezig geweest, heeft dienstvoertuigen voor zichzelf gebruikt en deze ten onrechte met ontheffing geparkeerd, heeft via een constructie goedkoop kaartjes laten kopen voor een voetbalwedstrijd en heeft toegelaten dat zijn vriendin en haar familie tijdens een festival op plekken kwamen, waar bezoekers niet horen te komen. De handhaver heeft daar bovenop onheuse uitlatingen op Facebook geplaatst en cadeautjes aanvaard. Het gaat dus om veel incidenten in korte tijd, ondanks dat hij op recente integriteitsschendingen was aangesproken. Daar komt nog bij dat het er volgens de kantonrechter op lijkt dat de handhaver ook nu nog steeds niet inziet dat zijn gedrag niet door de beugel kan.
Voor de kantonrechter weegt zwaar mee dat van deze werknemer, zeker gezien de aard van zijn functie en zijn kennis en ervaring, mag worden verwacht dat hij zich strikt houdt aan de reglementen rondom integriteit. De eisen en regels zijn duidelijk vastgelegd in de verschillende reglementen en deze zijn regelmatig bij hem onder de aandacht gebracht. De arbeidsovereenkomst wordt dan ook ontbonden op de e-grond, waarbij het handelen van de handhaver als ernstig verwijtbaar wordt aangemerkt. Op grond van art. 7:671b lid 9 sub b BW wordt de ontbinding daarom uitgesproken zonder inachtneming van de opzegtermijn. Door het ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van werknemer oordeelt de kantonrechter ook dat op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen (volledige) transitievergoeding verschuldigd is. Maar, gezien het zeer lange dienstverband van de werknemer, zijn leeftijd en het feit dat er gedurende een gedeelte van dat dienstverband geen (relevante) aanmerkingen zijn geweest op zijn functioneren, is de kantonrechter van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om geen enkele transitievergoeding toe te kennen. De kantonrechter ziet daarom aanleiding voor toepassing van het ‘luizengaatje’ en kent de transitievergoeding voor een kwart toe; de handhaver krijgt dus nog wel afgerond € 12.000,- bruto als vergoeding mee.
Gepubliceerd op LinkedIn, 15 september 2020