Te laat is echt te laat: bye bye transitievergoeding!
9 februari 2021
De transitievergoeding is inmiddels aardig ingeburgerd: als de arbeidsovereenkomst eindigt op initiatief van de werkgever is deze vergoeding in principe verschuldigd. Veel werkgevers betalen de transitievergoeding bij de eindafrekening. Maar dit is niet altijd het geval. Een werkgever kan bijvoorbeeld vinden dat een werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding. Als werknemer moet je dan wel zelf op tijd in actie komen. Want, te laat is toch echt te laat, zo oordeelde de Hoge Raad op 5 februari 2021.
In de wet staat dat een werknemer een transitievergoeding moet claimen door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de kantonrechter. Dit verzoekschrift moet binnen 3 maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd bij de kantonrechter zijn ingediend (artikel 7:686a lid 4 sub b BW). Deze termijn is een zogenoemde vervaltermijn. Dit betekent dat deze termijn niet kan worden verlengd. Je moet op tijd zijn want anders vervalt je vordering en ben je dus gewoon te laat. Zo ook in de zaak die tot en met de Hoge Raad werd uitgeprocedeerd. Wat was de situatie?
Werkgever, ABN AMRO, heeft door middel van een brief van 9 november 2017 de arbeidsovereenkomst met een werkneemster opgezegd per 1 maart 2018:
“Onder verwijzing naar onze brief van 18 september 2017 en naar de op 3 november 2017 door het UWV afgegeven ontslagvergunning, zeggen wij hierbij – met inachtneming van de voor u op grond van artikel 7:672 BW geldende opzegtermijn – uw arbeidsovereenkomst met de bank op per 1 maart 2018.”
De werkneemster heeft daarna aanspraak gemaakt op een transitievergoeding. ABN AMRO heeft echter het standpunt ingenomen dat de werkneemster hierop helemaal geen aanspraak heeft omdat in de cao een suppletieregeling staat, die moet worden gezien als een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in art. 7:673b BW. In die situatie is er geen transitievergoeding verschuldigd.
Werkneemster denkt hier toch echt anders over en dient daarom een verzoekschrift in waarin zij vraagt om ABN AMRO te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van
€ 53.111,94 bruto. Het verzoekschrift is op 30 mei 2018 op de rechtbank ontvangen.
De kantonrechter vindt echter dat de werkneemster niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat het verzoekschrift te laat is ingediend. De vervaltermijn eindigde op 28 mei 2018 om 24.00 uur, waardoor indiening op 30 mei 2018 te laat was.
Het Hof ging hier echter niet in mee en ‘redde’ de werkneemster (of eigenlijk haar gemachtigde) door onder andere te oordelen dat een opzegging per 1 maart mocht worden begrepen als een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 1 maart (en dus niet al op 28 of -in een schrikkeljaar- 29 februari). Dit omdat de betekenis van het woord “per” in het normaal spraakgebruik als “vanaf” of “met ingang van” is. “De werkneemster heeft redelijkerwijs mogen begrijpen dat door het ontslag per 1 maart 2018 de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 maart 2018. Als ABN AMRO met een ontslag per 1 maart 2018 daadwerkelijk wilde bewerkstelligen dat het dienstverband eindigde op 28 februari (…) had het op haar weg als werkgever gelegen om de werkneemster daarover afdoende duidelijkheid te verschaffen, bijvoorbeeld door in de opzeggingsbrief expliciet te vermelden dat daarmee de arbeidsverhouding zou eindigen op 28 februari 2018“, aldus het Hof. Het Hof vernietigde dan ook de beslissing van de kantonrechter en wees de vordering van de werkneemster toe.
ABN AMRO liet het hier op haar beurt echter niet bij zitten en ging in cassatie bij de Hoge Raad. Deze oordeelde op zijn beurt dat het Hof het niet bij het juiste eind had. Voor de toepassing van de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub b BW begint de termijn waarbinnen het verzoekschrift tot toekenning van een transitievergoeding moet worden ingediend, op de eerste dag na de laatste werkdag en loopt deze af aan het einde van de met die laatste werkdag overeenstemmende dag drie maanden later. Oftewel: “De termijn eindigt in beginsel steeds aan het einde van de dag met hetzelfde nummer als dat van de laatste werkdag, afgezien van de werking van de Algemene Termijnenwet. De enige uitzondering hierop is het geval dat de maand waarin de termijn afloopt, niet een dag met hetzelfde nummer kent omdat zij korter is, in welk geval de termijn eindigt aan het einde van de laatste dag van die maand. Aldus staan de werknemer voor het indienen van het bedoelde verzoekschrift steeds drie volle kalendermaanden ter beschikking.”
Concreet: nu de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 28 februari 2018 was 28 mei 2018 de laatste dag waarop het verzoekschrift kon worden ingediend. Aangezien het verzoekschrift is ingediend op 30 mei 2018, is de werkneemster niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Let dus altijd goed op de vervaltermijn, want te laat, is echt te laat!
Gepubliceerd op LinkedIn op 9 februari 2021