De wettelijke bedenktermijn in de vaststellingsovereenkomst; wanneer gaat deze lopen?
3 november 2021
Als een werkgever en een werknemer een vaststellingsovereenkomst sluiten, heeft de werknemer onder de WWZ een bedenktermijn van 14 dagen. Binnen deze termijn kan de werknemer de vaststellingsovereenkomst ontbinden. In dat geval gaat er een streep door de vaststellingsovereenkomst en herleeft de situatie zoals deze bestond vΓ³Γ³r het sluiten van de vaststellingsovereenkomst.
Het recht om te ontbinden volgt uit artikel 7:670b lid 2 BW. Daarin is opgenomen dat de werknemer kan ontbinden door een schriftelijk bericht aan de werkgever te sturen (mag per e-mail), zonder opgaaf van redenen, maar binnen 14 dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen. Dit is een harde termijn, het is dus belangrijk om te weten wanneer een overeenkomst tot stand komt. Vanaf welke datum moet je rekenen?
Feiten
Deze vraag speelde ook in een procedure bij de rechtbank Noord-Holland. KLM Catering Services (KCS) en de werknemer waren vanaf februari 2021 in overleg over een vaststellingsovereenkomst. KCS had een voorstel gedaan aan de werknemer maar hoorde vervolgens niets. Op 1 maart 2021 mailde KCS naar de gemachtigde van de werknemer dat zij graag de beslissing van de werknemer met betrekking tot het voorstel zou horen. Diezelfde dag reageerde de gemachtigde dat hij op 26 februari 2021 met de werknemer had gesproken en dat de werknemer akkoord ging met het voorstel onder een paar voorwaarden. De gemachtigde gaf daarbij ook aan dat de datum van de vaststellingsovereenkomst kon worden vastgesteld op 26 februari 2021. En dat in het geval de datum op 1 maart of later zou worden gezet, de einddatum van de arbeidsovereenkomst naar de toekomst moest worden aangepast.
Op 2 maart 2021 zond KCS de aangepaste en ondertekende vaststellingsovereenkomst naar de gemachtigde. De overeenkomst was gedateerd op 26 februari 2021. Op 8 maart 2021 heeft de werknemer de overeenkomst ondertekend geretourneerd. Per e-mail van 15 maart 2021 heeft de werknemer een beroep gedaan op de wettelijke bedenktermijn en de vaststellingsovereenkomst ontbonden. Vraag is dus of dat binnen de wettelijke bedenktermijn is?
Volgens KCS hadden partijen afgesproken dat op 26 februari 2021 overeenstemming was bereikt. Die datum was ook opgenomen in de overeenkomst. De wettelijke bedenktermijn was dus volgens haar ingegaan op 26 februari 2021, zodat de werknemer de overeenkomst niet tijdig heeft ontbonden. De werknemer was het niet eens met dat standpunt en stapte naar de rechter.
Oordeel rechter
De rechter oordeelde dat de eerste vraag is wanneer partijen schriftelijk de vaststellingsovereenkomst waren overeengekomen. De vraag wanneer de overeenkomst is aangegaan is van belang omdat vanaf die datum ook de wettelijke bedenktermijn ingaat. De rechter volgt hierbij de stroming in de rechtspraak waarbij de bedenktermijn begint te lopen als er overeenstemming is bereikt over de essentialia van de overeenkomst. Uit de e-mailcorrespondentie volgt dat op 1 maart 2021 overeenstemming is bereikt over de van belang zijnde punten. De bedenktermijn is toen dus ook begonnen en de werknemer heeft dus tijdig de overeenkomst ontbonden aldus de rechter. Dat partijen met elkaar zijn overeengekomen om in de overeenkomst de datum van 26 februari 2021 op te nemen als datum van overeenstemming – kennelijk met als doel de opzegtermijn voor de werkgever zo kort mogelijk te houden – staat los van de vraag wanneer partijen feitelijk schriftelijk overeenstemming hebben bereikt.
Tot slot
Let dus op als u als werkgever met uw werknemer een andere datum van overeenstemming opneemt in de vaststellingsovereenkomst dan de daadwerkelijke feitelijke datum van overeenstemming, dat de werknemer in feite een βlangereβ bedenktermijn heeft! Twijfelt u, bel ons gerust.
Gepubliceerd op LinkedIn, 3 november 2021