Kantonrechter legt een voormalig werknemer een ‘procedeerverbod’ op
18 september 2020
Een voormalig werknemer van Shell heeft deze week van de kantonrechter Den Haag te horen gekregen dat hij niet meer tegen zijn voormalige werkgever mag procederen. Shell en de werknemer hebben in 2011 een beëindigingsovereenkomst gesloten. Sinds 2015 procedeert de werknemer tegen Shell. De werknemer meent dat de beëindigingsovereenkomst onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Hij heeft een groot aantal procedures tegen Shell gevoerd, maar in geen van die procedures is hij in het gelijk gesteld. Bovendien heeft hij in sommige procedures zijn vorderingen op de zitting ook weer ingetrokken.
In de nieuwste door de werknemer aangespannen procedure heeft Shell een tegenvordering ingediend, namelijk dat het de werknemer wordt verboden om nog nieuwe procedures – die verband houden met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst – tegen Shell aan te spannen. Aan deze vordering heeft Shell ten grondslag gelegd dat de werknemer inmiddels reeds vier keer een kort geding procedure tegen haar heeft gevoerd, en nog een aantal procedures tegen andere Shell-vennootschappen, waarbij ofwel zijn vorderingen zijn afgewezen ofwel zijn vorderingen ter zitting zijn ingetrokken. Daarnaast heeft hij een bodemprocedure gevoerd over de geldigheid van de beëindigingsovereenkomst. Daarbij is de werknemer zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in het ongelijk gesteld. Hoewel hij in de proceskosten is veroordeeld, heeft hij aan die veroordelingen niet voldaan. Shell wordt telkens gedwongen kosten te maken in, naar haar opvatting, kansloze procedures.
De kantonrechter wijst deze vordering van Shell toe. In alle procedures stond de beëindigingsovereenkomst uit 2011 aan de vorderingen van de werknemer in de weg, omdat in die overeenkomst partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend. Dat betekent dat voor de toewijzing van enige vordering van de werknemer op grond van zijn dienstverband met Shell de beëindigingsovereenkomst terzijde geschoven moet worden. Door de uitkomst van eerdere procedures en vanwege het tijdsverloop heeft een nieuwe procedure vrijwel geen kans van slagen meer. Daar komt nog bij dat de werknemer in een eerder kort geding in 2015 al had toegezegd niet opnieuw een procedure over dit geschil te starten.
De werknemer mag dus geen procedures meer tegen Shell beginnen. De kantonrechter maakt twee uitzonderingen. In de eerste plaats krijgt de werknemer de gelegenheid om van de uitspraak in deze procedure in hoger beroep te komen. In de tweede plaats mag de werknemer nog in een bodemprocedure op grond van dezelfde argumenten die hij in deze procedure naar voren heeft gebracht, terzijdeschuiving van de beëindigingsovereenkomst vorderen. Het zou naar het oordeel van de kantonrechter afbreuk doen aan het recht van werknemer om nieuwe feiten in volle omvang aan de rechter voor te leggen en dat juist in een (naar haar aard beperkte) kort geding procedure op precies die gronden het werknemer onmogelijk zou worden dat punt ter beoordeling voor te leggen.
Wordt dus toch nog vervolgd!
Leon Toonen
WVO Advocaten
Gepubliceerd op LinkedIn, 18 september 2020