Uitsluiten van OR-werkzaamheden: voorafgaande waarschuwing is geen vereiste
21 april 2020
In de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is in artikel 13 vastgelegd dat een OR-lid, als hij/zij het te bont maakt, kan worden uitgesloten van (een deel van) de OR-werkzaamheden. De ondernemer kan de kantonrechter namelijk vragen tot uitsluiting, als het betreffende OR-lid het overleg ernstig belemmert. Ook de OR kan een dergelijk verzoek bij de kantonrechter indienen als het OR-lid de werkzaamheden van de OR ernstig belemmert. Gebeurt dit nu vaak? Nee, er zijn maar weinig uitspraken over dergelijke uitsluitingsverzoeken gepubliceerd.
Wel is recent over de uitsluiting van een OR-lid geprocedeerd tot aan ons hoogste rechtscollege. Op 27 maart 2020 heeft de Hoge Raad onder andere geoordeeld dat van een ernstige belemmering van de werkzaamheden van de OR sprake is als het OR-lid door zijn gedrag opzettelijk en bij herhaling de werkzaamheden van de OR doet stagneren. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om inbreuken op de democratische spelregels, maar niet om het uitspreken van een afwijkende mening of het innemen van een minderheidsstandpunt. De uitsluiting op grond van art. 13 lid 1 WOR betreft in de kern een ordemaatregel. Beantwoording van de vraag of het gedrag van het OR-lid de werkzaamheden van de OR ernstig belemmert, moet plaatsvinden aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval. Alleen bij een ernstige en herhaalde belemmering van de werkzaamheden van de OR door het OR-lid kan een geheel of gedeeltelijke uitsluiting van dat OR-lid aan de orde kan zijn. Hieruit volgt dat een rechter terughoudend moet zijn met toewijzing van een verzoek tot uitsluiting.
Maar, de Hoge Raad geeft daarbij wel nadrukkelijk aan dat voor toewijzing van het verzoek tot uitsluiting van een OR-lid niet, ook niet in beginsel, vereist is dat het OR-lid van de door de ondernemer of de OR ÊÊn of meermalen is gewaarschuwd dat hij het hem verweten gedrag dient na te laten. Een dergelijke eis vloeit niet voort uit de tekst of strekking van art. 13 lid 1 WOR, en evenmin uit de Parlementaire Geschiedenis van die bepaling. Of, en zo ja, op welke wijze en hoe vaak het OR-lid is gewaarschuwd, is slechts een van de gezichtspunten die een rol kunnen spelen bij beantwoording van de vraag of de verzochte uitsluiting is aangewezen. De aard en ernst van de verweten gedragingen zijn met name van belang, omdat deze gezichtspunten kunnen meebrengen dat voor toewijzing van het verzoek een (al dan niet ondubbelzinnige laatste) waarschuwing niet vereist is.
Gepubliceerd op LinkedIn, 21 april 2020